Teksten De zee

 

 Requiem Nees

Requiem
Vic Nees


Requiem
Tweeklank van aarde en water
De zee is een orkest

  


  

De zee is een orkest
Voor kinderkoor en piano vierhandig
Tekst: Armand van Assche (1940 - 1990)
Amarylca
Noëlle Schepens
Maaike De Zitter en Koen Evens, piano
 

De zee is een orkest

De zee is een orkest.
Als het regent
is de zee een grote trommel
en de steeltjes van de regen slaan erop.
Spatten bonzen.
Dan komt de zon.
Die blaast hoog van de toren
in de wolken een warme hoorn
tussen wangen als sinaasappels.


En de golven met strijklicht,
violen die rood worden tot achter hun oren.
Ze duiken kopje onder,
zwieren en wiegen als meeuwenvleugels.


In het orkest van de zee laat ik mij drijven op de rug
als een noot tussen de notenbalk,
tot het licht uitgaat.
Kijk daar krult nog wat schuim.


Dat zijn de witte hemdsboorden
van de zwartgeklede muzikanten.

 

Een goochelaar

De zee is van water
maar het water is olie geworden
en de wolken zijn van de lucht
maar de lucht zit vol rookwolken
en de fazant is van het bos
maar het bos is weggesleept.


Ik zou willen een grote goochelaar zijn
die olie kan veranderen
in water
en rook in wolken en lucht
en een dode boom
weer in een levend bos
vol fazanten.

Ik zou willen een grote
goochelaar zijn
die alles kan
maken zoals het was
met niets in de mouwen
niets in de handen
en alle vogels in de lucht.

 

Zwanen

Zwanen zien er altijd zo nieuw uit
Zo zondags, zo pas in bad geweest.
Maar spelen of spetteren in het water,
dat doen zij niet. Zwanen zijn niet vrolijk.


Zij willen ook altijd weg. Daarom wiegen zij
met hun lange hals als met een witte zakdoek
en zo droevig dat ze kijken.
Zwanen kunnen geen tranen laten.


Maar zwemmen, dat kunnen zij, statig drijven
altijd recht vooruit als witte bootjes
met onzichtbare roeispanen.


En opeens verandert alles van kleur
als zij hun vleugels openslaan
en zich languit rekken in de spiegel
van de vijver. Dan kraait het water
van plezier en klapt in zijn handen.

 

Er springen...

Er springen vlugge katten in mijn vingers
en die willen spelen.


Er wemelen tintelingen in mijn tenen
en die willen zwemmen.


Er kruipen kriebels naar mijn wangen
en die willen lachen.


Er drijven dromen door mijn haren
en die willen reizen.


Soms vliegt er een stofje in mijn oog
en dat wil wenen.


Maar altijd zit er een vogeltje in mijn keel
en dat wil zingen.