MaarNormaal nr. 9 artikel 2

 

Marc (-5)

 

Bij een jubileum horen jubilarissen. We hebben er acht in dit boekje bijeengebracht, eentje per vijf jaar: mensen die nu nog in het koor zingen en die telkens een veelvoud van 5 jaar geleden bij het koor kwamen. Als we voor het gemak "ab urbe condita" rekenen, d.i. vanaf het jaar dat Johan het GMK begon te dirigeren, loopt het laatste verhaal in het jaar 30, Johan staat natuurlijk voor nul, en we beginnen vijf jaar vóór nul, vijfendertig jaar geleden is dat.

 

Marc op de koorfoto van 1999

Eind augustus van het jaar -5 (in de Gregoriaanse kalender is dat 1968) kreeg ik een telefoontje van ene Philippe Herreweghe. Of ik zin had om mee te zingen met een koor van studenten, nu ik van het Sint-Lievenscollege (waar ik de drie vorige jaren behalve Latijn en wiskunde, ook geleerd had hoe je in een collegekoor zong) de stap zette naar de universiteit. Philippe, die het bedoelde koor dirigeerde, studeerde zelf geneeskunde en besefte wel dat 1e kan ingenieur niet van de poes was, maar een verzetje op zondagochtend mocht toch geen probleem zijn. We repeteren van 10 tot 12, argumenteerde hij, dat is toch een verloren moment voor de studie, zo na de zondagsmis en voor het aperitief. Daarbij, het koor wou dit jaar al in september starten met repeteren. Tegen oktober konden we nog zien.

Toen oktober er goed en wel was, met zijn overvolle auditoria, zijn practica en het vreemde volkje professoren, had ik al vier fijne repetities met het Gents Jeugdkoor achter de rug. Ik had ook mee het koorlokaal in het Patershol geverfd en we hadden er samen een gezellige bar met open haard geïnstalleerd (voor wie het aperitief uiteindelijk toch niet bij zijn ouders nam). Van de mannelijke koorleden had ik ontdekt dat ze meestal nog in mijn klas hadden gezeten, en van de vrouwelijke ook zo het een en ander.

Op de repetities werd hard gewerkt en vooral veel gelachen, en na de repetities werd er nog meer gelachen. De dirigent was pas twintig, de koorleden gemiddeld iets jonger. We zongen bekende deuntjes zoals het Echolied van Lassus en, ná de repetitie, stukjes uit het koorrepertoire, zoals deLiebeslieder van Brahms. We waren al blij als we een academische zitting mochten "opluisteren" en we organiseerden natuurlijk ons eigen concert, gevolgd door een spetterende fuif. Of anders vonden we wel een andere aanleiding voor een dansavond. Daarvoor was het voluntarisme bij koorleden en dirigent altijd groot en het koorlokaal uitstekend geschikt. We brachten zelf onze Beatlesplaten mee, Kris had de juiste hits en een goede platenspeler, buren waren er niet en drank tapten we zelf (cola voor Kris). Op die manier werden we dat jaar in de eerste divisie geklasseerd van het provinciale koorzangtornooi. Dat was kantje-boordje, want pas op de laatste repetitie herinnerde iemand zich dat we een opgelegd werk moesten zingen, met name de Boerencharleston van Herman Roelstraete. Kortom, we eindigden het koorjaar in schoonheid en in mei, want dan moest iedereen, in de eerste plaats uw dienaar, zich schrap zetten voor de blok.

Mijn tweede jaar (het jaar -4, dus) volgde hetzelfde stramien, op drie details na: de repetities verhuisden naar de dinsdagavond, we zongen nog alleen Bachcantates en -motetten, en we organiseerden zelf een prestigieuze concertreeks. Die Geestelijke Avondconcertenafficheerden het kruim van de Gentse koorwereld (dat waren wij, en ook wel Cantate en Cantabile) en verder nog wat jonge musici die hard bezig waren zich een baroknaam te maken (zoals daar zijn: Kuycken, Huys of Dombrecht). Het repertoire omvatte alleen de beste componisten, d.w.z. J. S. Bach en een enkele Schütz. Het waren korte concerten, dat zijn de beste, zei Philippe. Entreekaarten bij de koorleden en bij muziekhandel De Vos in de Koestraat. De affiches colporteerden we eigenhandig in de winkelstraten, waarbij we vlug leerden dat je sneller zo'n affiche in de etalage mocht hangen als je dat netjes in het Frans vroeg. Een nuttige demografische correctie op mijn naïeve wereldbeeld.

Dat jaar -4 was het laatste jaar met Philippe, want hij wou op een nieuwe leest beginnen met wat gauw het Collegium Vocale zou worden (iets wat op een rare manier met gekleurde postkaarten te maken had). Maar het was een mooi jaar geweest, een historisch jaar mogen we wel zeggen, dat jaar waarin Luc en Anne voor het eerst hun jonge zusje Benedicte meebrachten.

Misschien, lezer, begrijpt u nu hoe iemand bij zo'n koor terechtkomt. Een jonge mens doet gekkere dingen. Maar waarom blijft hij komen, 35 jaar lang? Er is dat zusje, natuurlijk, maar toch. Als u dat begrijpt, laat u het dan even weten?

Hoe dan ook, na Philippe gingen we door, met Oswald Van Olmen eerst en dan met Johan Duijck. Over Oswald moeten we het dringend een andere keer hebben. Misschien vindt u het goed dat we daarom de jaren -3 t.e.m. -1 snel doorspoelen, niet om ze te vergeten, het waren fantastische jaren, maar om in het jaar 0 de investituur te geven aan een jonge snaak die we hadden leren kennen op een trouwmis, of op de receptie erna, waar hij het koor had versterkt, en die gunstig was opgevallen bij Oswald. Samen hadden ze het over koren en dirigeren gehad, de snaak had zijn ambitie geuit zich in die richting te bekwamen, en meteen een aanbod gekregen, een offer you can't refuse. Stipt volgens afspraak stond hij die tweede oktober van het jaar nul om 19 uur aan zijn geliefde Sint-Pietersstation, waar hij door Luc en Trees werd opgevangen en naar de Vrouwebroersstraat gebracht. Daar haalde hij zijn zorgvuldig voorbereide partituren uit zijn boekentas en begon aan de repetitie van A Hymn to St Caecilia van Britten. Een cultuurschok, het contrast met Oswald was ongelooflijk. Geen sprake van middenrifademhaling, geen yogasessies, maar meteen muziek van de twintigste eeuw.

U verwacht nu (verwacht ik dan weer) een beschrijving van die eerste repetitie, of wat ik me daarvan herinner. Dat is helaas niet zo veel, tenminste wat het feitenmateriaal betreft. Wie wil weten hoe lang er op elke passage gewerkt werd, welke rusten er met een achtste moesten worden verlengd en andere historische details, verwijs ik naar het nulnummer van de koorschriftjes die Johan jaar na jaar gedisciplineerd heeft bijgehouden. Wat ik wel nog voor me zie, is een vastberaden, volwassen Johan, mooi rechtop, die dóór ging, zo doelgericht als de pijl van Willem Tell. Die vastberadenheid is gebleven, en de pijl heeft doel getroffen. We trillen nog na.

Marc Cabus, GMK-lid sinds het jaar -5



1968-1973   

Van Bach - met Philippe Herreweghe - tot Willaert, Des Prés, Demantius (Johannespassie) - met Oswald Van Olmen.

 



 


© v.z.w. Gents Madrigaalkoor