MaarNormaal nr. 7 artikel 7

 

 

Acteren met de K van Kunst

 

Isabel Vandersteene laat achter haar schermen kijken

 

Leren koken werd even onmisbaar als leren zingen, schreef Mia in het vorige nummer. Wie ooit naast Isabel Vandersteene op de bus zat, op weg naar een of ander concert, weet wat háár bezielt, behalve zingen: op de planken staan!

Hoe komt een mens ertoe zichzelf voor een volle zaal te kijk te stellen als hysterische jonkvrouw of koelbloedige moordenares? En is dat normaal? Wie hier een antwoord verwacht, zal ik teleurstellen - ik moet het antwoord schuldig blijven. Evenmin volgt hier een diepzinnige, filosofische uiteenzetting over hoe men zich voorbereidt op een rol of hoe diep men moet graven om bepaalde gevoelens op te roepen. Daarover is reeds heel wat werk gepubliceerd door grote namen uit de toneelwereld en bovendien veel begenadigder schrijvers dan mijzelf. Ik wil het hier gewoon eens kort hebben over één van die andere passies in mijn leven, het amateurtoneel.

Ondertussen ben ik al ruim 15 jaar (amai) actief in deze branche. Ik ben er een beetje toevallig ingerold, maar ik herinner me nog heel goed mijn eerste stappen op de scène - bij een professioneel gezelschap nog wel - doodzenuwachtig voor de auditie. Ik had direct de smaak te pakken - de microbe heeft me toen en daar gebeten en ik ben er niet meer van af geraakt. Een besmetting voor het leven, vrees ik.

Mijn eerste optreden was in een musical (!), als figurant weliswaar. Héb ik genoten! Het was allemaal ontzettend spannend - ik herinner me de geur van de schmink, de kleedkamers, de schemerige sfeer in de coulissen. Ik weet ook nog hoe ik vol bewondering opkeek naar de professionele acteurs - in mijn ogen het mooist denkbare beroep. Terstond gaf ik mijn plannen op om apotheker te worden; mijn toekomst zag er ineens helemaal anders uit!

Na die figuratie-ervaring ben ik naar de academie gestapt - toneel en dictie. Leuk, veel geleerd - maar het ging zo tráág. En ik wou maar één ding: spelen en ervaring opdoen. Ik ging dus op zoek naar een gezelschap waar ze me konden gebruiken. Zo heb ik dan mijn debuut gemaakt in Gent bij Mariën Theeren - we speelden Antigone van Anouilh in de kapel van Campo Santo (Sint Amandsberg). Het was er ijzig koud, we probeerden ons warm te houden met dekens en theetjes. Tegelijk had de locatie ook iets mysterieus en was het een bijzondere ervaring. Tevens was het mijn eerste grote rol. Ik was de leidster van het koor en ik herinner me dat ik het stuk moest beginnen met een monoloog. Ik stond te sterven achter de scène, de adrenaline stroomde rijkelijk. Maar het gaf wel een enorme kick de eerste woorden van de avond te zeggen voor een volle "zaal"! Achteraf heb je dan zo'n goed gevoel, misschien te vergelijken met wat je voelt na een sportieve prestatie.

Sindsdien heb ik al heel wat rollen - grote en kleinere - gespeeld en dus veel ervaring opgedaan. Precies wat ik wou. Het idee om ooit professioneel te gaan heb ik laten varen en ik ben dan toch maar apotheker geworden. Maar de drang om te spelen is er nog steeds. Ook de adrenaline en de kick zijn gebleven. Een beetje zoals het gevoel dat je hebt bij de aanvang van een concert, maar minstens tien keer sterker!

Het spannendste moment is net vóór je op gaat - in een flits probeer je het hele stuk nog eens te overzien, de concentratie ten top gedreven - eens op scène valt alle spanning weg. En dan op het einde - het applaus. Daar doe je het niet voor natuurlijk, maar het is toch niet weg te denken - een stuk erkenning voor wat je doet, voor bloed, zweet en tranen van dikwijls maanden repeteren (waar hebben we dat nog gehoord?).

Als ik heel eerlijk ben, moet ik toegeven dat het toneelspelen wellicht mijn grootste hobby is. Het zingen zou ik vreselijk missen, maar geen toneel meer te spelen - dat kan ik me moeilijk voorstellen. Hoe dan ook, een gedwongen keuze tussen beide zou me heel moeilijk vallen.

Op zoek naar nieuwe uitdagingen heb ik geregeld bij andere gezelschappen gespeeld en dat heeft me geen kwaad gedaan - zo heb ik bij De Loofblomme in Sint Denijs Westrem mijn echtgenoot leren kennen (zelf geen acteur, maar wel broer van twee toneelminnende zussen).

Een toneelproductie is een groepsaangelegenheid - niet enkel acteurs en regisseur spelen een rol, er is ook de technische ploeg, de "bekende" personen achter de schermen - vaak vergeten, maar even belangrijk. Je bent bovendien erg afhankelijk van elkaar - je kan je weinig fouten veroorloven zonder dat je medespelers daar de gevolgen van dragen. Als ik al eens een valse noot kraak, zullen mijn collega's sopranen daar niet wakker van liggen. Maar ik kan je verzekeren: als je tegenspeler je een verkeerde repliek geeft ……! Het gevoel sámen aan iets te werken is heel sterk aanwezig. Misschien omdat het over een heel intensieve samenwerking gaat, over een relatief korte periode gespreid: gedurende een maand of drie-vier werk je heel nauw samen, verschillende avonden per week. Toch weer een belangrijk verschil met onze koorrepetities: meestal en normaal gezien blijven deze beperkt tot de zondagavond - toneel loopt al gauw uit tot twee-drie repetities per week, op het einde zelfs vier per week. Niet te onderschatten, zo'n stramien, en naar het einde toe vraag je je meer dan eens af waarom je het toch blijft doen.

Het fameuze "zwarte gat" is ons niet onbekend: na een productie afscheid nemen van de collega's, de sfeer… het valt soms zwaar. Nostalgisch als ik ben, bewaar ik al mijn brochures met eigen aantekeningen, commentaar van de regisseur, eventuele persknipsels. Leuk om later nog eens in te kijken.

Na mijn eerste optreden in Antigone heb ik heel wat soorten rollen gehad - ik heb Constanze gespeeld in Schäffers Amadeus (ik moest een vreselijk korset dragen en vond het erg moeilijk te manoeuvreren met die hoepelrokken), een meedogenloze procureur-generaal in De Rosenbergs mogen niet sterven, een niet te genieten schoonzuster in Tsjechov's Drie zusters, een gevoelige jongedame in Hedda Gabler van Ibsen... Naast actrice ben ik ook productieleidster, regie-assistente, souffleuse, toneelmeester, decorbouwer en verhuizer geweest, maar mijn grootste betrachting en verlangen geldt nog altijd het spelen zelf.

Vroeger was ik de enige in de familie met toneelaspiraties - ondertussen heb ik twee schoonzussen en een schoonbroer die ook actief zijn in het amateurtoneel. Nu maar afwachten of ik de microbe ook doorgeef aan mijn nageslacht?

Bloedstollende momenten op scène zijn die waarin je beseft dat je de volgende repliek niet meer weet, of wanneer je in de ogen van je tegenspeler ziet dat hij het niet meer weet, of wanneer je je jurk hoort scheuren terwijl je op een meter van het publiek staat, of je tegenspeler komt te laat op... Alleen koelbloedigheid kan je redden op die momenten, hoewel: in 9 op de 10 gevallen blijkt achteraf dat het publiek niets gemerkt heeft. Meestal weet je zelf heel goed wanneer je een goede voorstelling gespeeld hebt - net zoals bij een concert. Evenzeer ben je je na een voorstelling bewust van de blunders die je gemaakt hebt of dat het gewoon "niet goed zat".

Er was een tijd (toen ik nog jong en vrij was) dat ik soms drie producties op een jaar deed. Toegegeven: dat was ontzettend druk. Dat is ondertussen (een man en twee kindjes later) wel sterk verminderd. Ik vrees dat een tijdelijke stop mijn "podiumgevoel" zal onderdrukken en dat een terugkeer na een paar jaar afwezigheid niet zo evident zal zijn. Maar is bezetting van drie avonden per week en een gezin met twee kleine kinderen nog wel te combineren?

Heel veel mensen kunnen niet begrijpen wat je drijft om een podium op te stappen en daar de meest bizarre figuren, personages, karakters neer te zetten. Ik voel me er gewoon goed bij en ik doe het vooral gráág, anders hou je het niet vol. Veel erger nog vinden ze de gedachte aan die massa's tekst die je uit het hoofd moet leren. Ik heb daar niet direct moeite mee - op een paar repetities ken ik de hele rol, ik wil af van die brochure in de hand (ik ben dan ook voorstander van zingen zónder partituur). Collega-amateurs zwoegen zich soms te pletter op de pagina's lange tekst en staan bij wijze van spreken tot aan de generale met de tekst in de hand te spelen. Iedereen heeft zo zijn methode om de tekst erin gepompt te krijgen.

Ik ben ook zelden heel erg bezig met een rol, behalve op de repetities natuurlijk. Ik zal dus niet "zoeken" naar mijn personage - ik wacht gewoon tot de klik komt en ik het gevoel heb dat het goed zit. Regisseur en tegenspelers helpen daarbij uiteraard wel, maar het moet toch vanuit jezelf komen.

Toneel spelen is voor 90% durven - de scène opgaan en geloven dat je een rol overtuigend en geloofwaardig kunt brengen. De overige 10% moet je invullen met "talent" of hoe ze dat ook noemen. Echt geslaagd ben je volgens mij pas als je emotie kunt opwekken bij het publiek, positief of negatief. Uiteraard kan het ook wel eens tegenvallen - een rol die je niet zo ligt, een regisseur die niet erg meevalt... Dan moet je door de zure appel heen bijten - ik ga er prat op dat ik nog nooit een rol heb geweigerd. Bij het koor kunnen we ons dat ook niet veroorloven, toch?

Isabel Vandersteene
mei 2002

 


© v.z.w. Gents Madrigaalkoor