MaarNormaal nr. 16 artikel 7

 

Herbert Howells

 

Herbert Howells is een naam die bij ons niet zo bekend is als andere Engelse groten zoals Edward Elgar of Ralph Vaughan Williams. In zijn eigen land is dat anders, daar kan hij rustig naast die monumenten staan. Terecht. 

Herbert Norman Howells (1892-1983) was een Engels componist, organist en muziekleraar. Hij werd geboren in Lydney, vlakbij Gloucester, en was de jongste van een groot gezin. Hij kende een gelukkige jeugd en groeide op in de nabijheid van de heuvels van de Cotswold Country die hem blijvend zouden inspireren. Zijn vader was, naast zijn beroepsactiviteiten, ook dikwijls actief als organist in de kerk van Lydney. Herbert zelf bleek reeds vroeg over veelbelovend muzikaal talent te beschikken. Hij werd algauw vaste assistent-organist in zijn parochiekerk waar hij als kind ook koorknaap was geweest.

Vanaf 1912 studeerde hij in Londen: muziekgeschiedenis bij Hubert Parry, compositie bij C.V. Stanford, harmonie en contrapunt bij C. Wood, orgel bij Sir Walter Parratt en koortechnieken bij Sir Walford Davies. Van al zijn leraars had Stanford de grootste invloed op Howells. Stanford noemde hem zijn 'son in music'.

In 1915 bleek dat Howells een schildklierziekte had. Artsen gaven hem nog zes maanden te leven. Hij kreeg echter de kans in een medisch experiment te stappen. Hij waagde het erop, kreeg als eerste patiënt in Groot-Brittannië radiotherapie, genas en werd uiteindelijk 90 jaar oud. Tijdens zijn herstelperiode bleef Howells onophoudelijk componeren. The Royal College of Music bood hem een plaats aan als leraar compositie. Hij kreeg ook diverse onderscheidingen die hem op één lijn plaatsten met Edward Elgar, Ralph Vaughan Williams en Gustav Holst. Ondanks zijn drukke academische activiteiten hield hij nooit op met componeren. Hij beoefende alle genres, maar zijn koorwerken overtreffen al zijn andere composities. Hij slaagde erin de Engelse koortraditie verder te zetten én te verrijken met zijn eigen inbreng en inzichten.

In 1935 stierf zijn 9-jarig zoontje Michael plots aan meningitis (of polio, volgens andere bronnen). Howells en zijn muziek waren van toen af niet meer dezelfde. Heel wat van zijn composities zullen deze persoonlijke tragedie reflecteren. Alhoewel hij geen strikte gelovige was, legde hij zich van dan af meer toe op religieuze muziek. Zo componeerde hij na de dood van zijn zoontje de Hymnus Paradisi (voor koor, soli en orkest), maar dat werk werd pas in 1950 uitgevoerd, en dit op aandringen van zijn vriend en toenmalige mentor Ralph Vaughan Williams. Het bevat passages van een vroeger a capella requiem, dat hij begon vóór Michaels dood, maar pas publiceerde in 1980. Dit requiem droeg hij op aan zijn overleden kind.

Requiem

Het requiem is geschreven voor gemengd koor a capella, en wordt soms dubbelkorig tot tienstemmig. Het wijkt sterk af van de traditionele opdeling van een dodenmis. Door zijn eigen selectie van religieuze teksten trad Howells in de voetsporen van bijvoorbeeld Johannes Brahms, die dat ook deed voor zijnDeutsches Requiem. Howells' requiem begint met een Engels Salvator Mundi, gevolgd door Palm 23, Requiem Aeternam, Psalm 121, een tweede requiemzetting en een slotgedeelte voor sopraan-, tenor- en bassolo en zesstemmig koor.

      Herbert Howells

Opvallend is zijn keuze voor de taal: voor de psalmteksten ging zijn voorkeur naar het Engels, voor de requiems behield hij het Latijn. Ook inhoudelijk en muzikaal is deze opdeling betekenisvol. Het werk lijkt een dialoog tussen de Engelse psalmteksten die menselijk, troostend en hoopvol klinken, en de Latijnse requiemteksten die eerder ingetogen-bedroefd van karakter zijn, en waarvan de eerste bij het 'et lux perpetua' in een onverwachte dubbelkorigheid openbreekt, die uitgroeit tot een bijna vergeestelijkt klankbeeld. De luisteraar kan dit Requiem van Howells gerust beschouwen als een tweespraak tussen het troostende overleden kind en de intens bedroefde vader.

Een zekere Brent Miller schreef over deze compositie het volgende:

  De harmonische complexiteit van Howells' requiem is vooruitstrevend voor zijn tijd. De melodieën blijven zoals gewoonlijk heel zangerig. Ze gaan zo soepel van de ene stemgroep naar de nadere over, dat je als luisteraar een indruk van eenstemmigheid ervaart. Daarrond creëert hij echter meesterlijke harmonieën. Elk woord krijgt in feite een gevoelsantwoord via elk akkoord. Hij gebruikt akkoordvreemde noten die onafhankelijk zijn van de harmonische progressies, maar er tegelijk toch integraal deel van uitmaken, m.a.w. hij gebruikt noten die in het akkoord niet passen, maar oorzaak en scharnier zijn van een onverwachte wending. Hij hanteert dikwijls bedrieglijke cadensen en retrograde progressies om de indruk van een tonaliteitsvervreemding te wekken. Dit werk is een van zijn eerste dubbelkorige composities. Door acht en meer stemmen te gebruiken creëert hij een meerstemmigheid die de indruk van afwezigheid van enige toonaard of enige tonale kern nog versterkt. In deze atonaliteit stelt hij de oplossing zo lang mogelijk uit om op die manier nog een grotere spanning op te bouwen, die hij enkel op het allerlaatste moment loslaat.

Howells bleef componeren tot enkele jaren vóór zijn dood. De lijst van zijn composities is indrukwekkend. Ze bevat orkestmuziek, concerto's (o.a. twee voor piano en een voor cello), vocaal-orkestrale muziek, kamermuziek, orgelcomposities, muziek voor piano, voor klavecimbel, voor blazers en bijna 200 koorwerken (missen, requiems, services, hymnen, anthems, motetten, cantates, liederen). Zijn muzikale oeuvre overspant een periode van bijna 70 jaar. Hij vormt met zijn werken de synthese tussen oud en nieuw in de Britse muziekstijlen.

  


© v.z.w. Gents Madrigaalkoor