Kamiel Cooremans beschikt over nog vele andere kwalificaties en talenten, maar we vroegen hem naar een stukje over Vic Nees omdat hij een eminente kenner is van kunst- en muziekgeschiedenis (hij was onder meer aan het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen docent muziekgeschiedenis en directeur), en omdat hij in de koorwereld alles en iedereen kent. En iedereen kent hem, zo blijkt uit zijn eerste zin.
Het is niet de eerste keer dan men me vraagt om iets over Vic Nees te schrijven. Gewoonlijk gebeurt dit naar aanleiding van een verjaardag of een onderscheiding. En hij is al dikwijls verjaard en werd herhaaldelijk onderscheiden. Nu is de reden de aanstaande creatie van zijn Requiem, naar eigen zeggen zijn laatste groot werk. Maar wie gelooft die man nog? Hij zou voortaan nog alleen kleinere werken schrijven. Die natuurlijk ook "groot" kunnen zijn. Heeft hij trouwens ooit, 't zij groot of klein, iets minderwaardigs geschreven? Hij zou het niet kunnen. Zijn metier, zijn smaak, ja zijn eergevoel, maar vooral zijn zelfkritiek zouden het hem beletten. Hoe soepel en vanzelfsprekend zijn muziek ook moge overkomen, ik weet dat hij, meer dan men zou vermoeden, elke noot wikt en weegt. Componisten met minder bagage zijn doorgaans vlugger tevreden.
Ik stelde wel eens dat elk nieuw werk van Vic anders is en toch herkenbaar. Of vernieuwend zijn en toch consequent blijven met zichzelf. Zijn werk is zeer verscheiden en toch loopt er een rode draad doorheen. Vanaf zijn Psalm 23 waarmee hij in 1958 in de openbaarheid trad tot aan zijn Requiem dat hij onlangs voltooide.
Toen Nees debuteerde had hij, zoals elk beginnend componist, voorbeelden voor ogen. De in 1908 geboren Hugo Distler, wiens verjaardag ongemerkt is voorbij gegaan, was er een van. Zijn lineaire schrijfwijze, die hij op zijn beurt ontleende aan voorgangers als Schütz en Bach, zijn originele aanpak van de tekst en zijn verruimde toonspraak waren voor Vic aanmoedigingen om een zelfde richting uit te gaan. Een werk waarin hij deze elementen mooi "verwoordde" is zijn Kleine Geestelijke Triptiek waarmee hij in 1960 de prijs Albert de Vleeshouwer behaalde. Hij mag dan zelf zijn eerstelingen relativeren, zonder ze evenwel te verloochenen, hij kan niet ontkennen dat ze een keerpunt betekenden in de Vlaamse koorliteratuur en een breuk met een lange romantische traditie teweeg brachten.
|
|
|
|
Na 1960 begint de zoektocht naar andere wegen. Duitsland blijft niet langer zijn voornaamste inspiratiebron. Het is de tijd dat het War Requiem van Britten en de Lukaspassievan Penderecki furore maken. Nieuwe technieken ontleend aan de Europese avant-garde, zoals toonclusters en spreekkoren om er slechts een paar te noemen, doen hun intrede in zijn werk. Ook de samenklank wordt scherper, expressiever, lees dissonanter. Twee werken uit deze periode worden gecreëerd tijdens Europa Cantat in Nevers en Namen, met name de Fünf Motetten (1964) en hetEuropean Stabat Mater (1967). Ze openen voor hem het venster op Europa. Maar het hoogtepunt en meteen het sluitstuk van deze periode is ongetwijfeld het Magnificat (1981) dat nu geregeld op buitenlandse programma's verschijnt. In dit werk worden de verworvenheden van de voorgaande jaren gekristalliseerd en tot een synthese gebracht. Het Magnificat is tegelijkertijd een nieuw vertrekpunt. De zoektocht gaat verder maar verlegt zich van de breedte naar de diepte. Het is alsof Nees vanaf dat ogenblik de behoefte om actueel, om bij te zijn, als minder dwingend ervaart. Wordt hij milder, braver? In ieder geval soberder. Hij voelt zich voortaan meer dan ooit bevrijd. Hij moet zich niet meer waarmaken, hij heeft niets meer te verliezen. Hij wil nu ongeremd doordringen tot de essentie. Structuur, klank, expressie, alles wordt meer uitgeklaard, uitgepuurd en uitgebalanceerd. Alhoewel het nooit afwezig was treedt het melos duidelijker naar voor. Krachtige, lenige melodieën worden dragers van een beheerste maar doorvoelde emotie. Lyriek die tot volle rijpheid komt in het Concerto per la Beata Vergine (2000), het Trumpet Te Deum (2003) én in het Requiem (2008).
Samen één Grote Geestelijke Triptiek.
Kamiel Cooremans
|