MaarNormaal nr. 16 artikel 3

 

 

Requiem van
een sabbatjaar

 

Met gepaste schroom vroegen we aan de componist Vic Nees om zelf iets over het ontstaan van het werk te schrijven. Dat deed hij meteen. Enkele dagen later zat deze tekst bij onze post. 

Ik had een aantal meerdelige religieuze werken gecomponeerd. Koorcycli op Latijnse bijbelteksten. De meest voor de hand liggende combinatie was er niet bij: een mis. De mistekst is volgens een liturgische orde gerangschikt. Het hoogtepunt van het ordinarium valt tijdens de woorddienst: in het Gloria en het Credo kan de componist zijn hele arsenaal demonstreren.

Tijdens de eucharistische dienst daarentegen valt de klemtoon op het sacramenteel gebeuren. De ordinarium­teksten zijn er korter en beschouwelijker. In een liturgisch gekaderde misuitvoering klinkt dat volstrekt natuurlijk. In een concerterende uitvoering komt het over als een anticlimax. Ik zou om die reden op eigen initiatief waarschijnlijk nooit een mis gecomponeerd hebben. Pas toen de stad Neuss (D) mij de opdracht gaf er een te schrijven voor het achthonderd­vijftig­jarig bestaan van de munster­kerk, hetQuirinus-jubileum 2000, heb ik mijn weerstand overwonnen. De liturgist van het bisdom Keulen had het Agnus Dei laten wegvallen en in de plaats het Communiomeerstemmig laten zetten. Dat bracht tenminste een nieuw soort evenwicht.

Ik meende daarmee mijn plicht vervuld te hebben en ik componeerde opnieuw meerdelige werken naar eigen inzicht. Een tweede mis zou ik niet meer schrijven. A fortiori geen Requiem. In 2006 werd ik zeventig jaar. Ik overwoog een sabbatjaar te nemen om eens zelf te ondervinden wat gepensioneerd zijn betekent. In februari van dat jaar stelde Carlos Bourgeois mij de vraag om voor het GMK te componeren. Uitgerekend een Requiem. Ik zag mijn sabbatjaar in rook opgaan. Ik moest bovendien in de zomer nog een compositie­cursus geven in Aosta, lid zijn van een jury in Neuchâtel en een workshop leiden in Waco (Texas). Ik had mij mijn zeventigste veeleer voorgesteld als een jaar van rustige wandelingen en grootvaderlijke genoegens.

Ik schreef beleefd aan Carlos dat ik het niet zag zitten, dat ik hoogstens bereid was een bescheiden treurmotet te componeren. Carlos zond mij een lange mail waaruit bleek dat hij begrip had voor mijn beslissing, maar dat het hierbij toch niet kon blijven. Zijn pleidooi was dat van iemand die het Requiem diep had doorgrond, van een dichter haast. Dat bracht mij aan het wankelen. Inmiddels werden parallel daarmee de technieken van het bankwezen ingeschakeld: als argeloze verleider effende Johan het pad, een bevloeide werklunch deed de rest. Ik vroeg alleen uitstel omdat ik inmiddels nog zeven "kleinere" werken moest maken.

     

Vic Nees

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In januari 2007 begon ik aan het Requiem. Het eerste deel kwam pas in mei klaar omdat ik intussen nog iets moest componeren voor een koor uit mijn regio dat veertig jaar bestond. Van dan af volgden de andere delen met een zekere regelmaat. Het laatste omstreeks begin december. Ik had lang nagedacht over de manier waarop ik een a-capellastuk van die omvang tot het einde toe kon boeiend houden. Ik zocht het in de afwisseling van bezetting en stijl. De densiteit van de bezetting varieert van vier- tot tienstemmig koor, sporadisch over­spannen door twee concerterende solisten. De stijl gaat van minimalistisch (Introïtus) over etnisch (zangwijze in Kyrie), dramatisch (Offertorium), neo-barok (Sanctus), lyrisch (Benedictus) enzovoort, tot een vermenging van diverse elementen in het slotdeel, het In Paradisum.

Sinds het verdwijnen van het Dies irae en hetLibera me uit de liturgie zijn de meest dramatische momenten ook voor de componist weggevallen. In de plaats daarvan heb ik de klemtoon gelegd op de verrijzenis en het licht:lux perpetua luceat eis. Het gaat er nogal vrolijk aan toe in die passage. Als het zingen van vogels. Er komen zelfs klokjes en klokken bij te pas (campane e campanelle). Die hebben een functionele betekenis bij een begrafenisdienst maar ze zijn bovendien haast onvermijdelijk bij de zoon van een beiaardier. Mijn vader Staf Nees is trouwens nog op een andere manier aanwezig in deze compositie. Ik heb mij altijd met een haast Freudiaanse dwangmatigheid behoed voor de Vlaams-romantische lyriek die in zijn werk hoogtij viert. Soms kreeg ik daardoor zelfs het verwijt cerebraal te componeren. Mijn vader stierf in 1965. Ik was ouder dan hij ooit geworden was. Ik besloot de lyrische kraan die al een tijdje losgedraaid was, volledig te openen. In deze postmoderne periode blijkt dat zelfs opnieuw geapprecieerd te worden.

Toen ik het laatste deel naar Carlos stuurde, voegde ik er een briefje aan toe. Ik wees hem op het risico om een requiem te componeren. Mozart had het ondervonden. Nog geen twee maand nadien werd ik met spoed naar de kliniek gevoerd met een longembolie. Heel het jaar 2008 was een medisch rampjaar. Het werd willens nillens het sabbatjaar waar ik zo naar uitgekeken had.

Vic Nees

 

  


© v.z.w. Gents Madrigaalkoor