Zwanen
Zwanen zien er altijd zo nieuw uit
Zo zondags, zo pas in bad geweest.
Maar spelen of spetteren in het water,
dat doen zij niet. Zwanen zijn niet vrolijk.
Zij willen ook altijd weg. Daarom wiegen zij
met hun lange hals als met een witte zakdoek
en zo droevig dat ze kijken.
Zwanen kunnen geen tranen laten.
Maar zwemmen, dat kunnen zij, statig drijven
altijd recht vooruit als witte bootjes
met onzichtbare roeispanen.
En opeens verandert alles van kleur
als zij hun vleugels openslaan
en zich languit rekken in de spiegel
van de vijver. Dan kraait het water
van plezier en klapt in zijn handen.
Er springen...
Er springen vlugge katten in mijn vingers
en die willen spelen.
Er wemelen tintelingen in mijn tenen
en die willen zwemmen.
Er kruipen kriebels naar mijn wangen
en die willen lachen.
Er drijven dromen door mijn haren
en die willen reizen.
Soms vliegt er een stofje in mijn oog
en dat wil wenen.
Maar altijd zit er een vogeltje in mijn keel
en dat wil zingen.